Zoeken in deze blog

woensdag 20 november 2013

Erik of het klein insektenboek

Aangespoord door een recensie toog ik naar een boekwinkel om David Eggers' The Circle te kopen. Daar aangekomen besloot ik eerst The Wild Things aan te schaffen. Zie hier voor de recensie.
Het intrigeerde me dat iemand een roman schrijft naar aanleiding van een prentenboek: Where the Wild Things Are van Maurice Sendak. De boze droom van een gefrustreerde jongen, door Sendak schitterend en beknopt in beeld gebracht.

Even later haalde ik in de bibliotheek de campagne-editie van Godfried Bomans' Erik of het klein insectenboek. (Noot: die Wiki-samenvatting is niet helemaal correct.)
Ook een droom (maar geen boze), ook een jongen, maar het verschil kon niet groter. Juist door die overeenkomst vielen de verschillen op.



Godfried Bomans was een roomsche jongen. Daar kon-ie niets aan doen, zo was hij opgevoed en hij bleef het, ook al was hij absoluut niet streng in de leer.
Het is aan Erik te merken: hij bidt 's morgens en 's avonds en voor en na het eten (tot verbazing van de insecten), en een mens is 'een redelijk wezen, naar Gods beeld geschapen, met verstand en vrije wil'.
Maar om de toon te treffen citeer ik hier dan maar meteen het commentaar van de worm aan wie hij dit vertelt:
' "Tut, tut, wat een mondvol," mompelde de worm, en Erik hoorde hoe hij zich geërgerd een keer omdraaide, "de een blaast nog hoger van de toren dan de ander, en het slot is dat ze allemaal voor de wormen zijn. Nu, hoe ziet zo'n mens eruit?" '

De volwassen roomse jongen laat als verteller dus heel wat spot toe en die spot is natuurlijk een van de sterke kanten van dit verhaal. Ieder beest redeneert en handelt vanuit zijn of haar eigen perspectief, en zowel Erik als de lezer verbazen zich daarover en vermaken zich ermee. Het leidt soms tot mooie, citabele uitspraken.
'De dood is een rechtvaardige zaak, en vroeg of laat steken wij allen onze pootjes omhoog.' (Volgens de doodgraver.)
' "U bent onrustig, meneer!" sprak de glimworm, die met zijn lantarentje juist de ronde deed, "ik heb méér jonge lieden uit het raam naar de sterren zien kijken! Het zou mij niets verwonderen, als ik u zo eens bezie, wanneer u ook verzen schreef. Doe dat niet, meneer, als ik u raden mag. Het leidt allemaal tot niets en de wereld wordt er niet beter door. Wees tevreden met wat je hebt, dat is mijn de vies. Door de week je blaadje kool en 's zondags een smakelijke bladluis, wat wil je meer?" '
' "Ontwikkelde dieren ontmoet men reeds zelden," sprak de bij, een weinig stuifmeel op zijn boterham strooiend, "doch geleerden die boeken schrijven, zijn met een lantarentje te zoeken. Vooral voor Duitse werken heb ik veel eerbied; men voelt bij elke zin: daar steekt iets achter. Maar ja, wát? Dát is het 'm juist." '
' "Echte oude adel takelt zich niet zo toe. Zij weet dat het daar niet in zit, maar in het bloed. Heeft men het bloed eenmaal dan is de rest bijzaak."
"Maar heeft men het niet, [...] dan heeft men het ook niet." ' (Aldus het wespenechtpaar, in een dialoogje dat ik eerder van muggen verwacht zou hebben.)
En zie ook de mooie dialoog met de slak (deze uitgave p. 48-49), eentje die de dialogen van Lewis Carroll (Alice in Wonderland) bijna evenaart.

De volwassen roomse verteller staat wel ver af van zijn hoofdpersoon, de negenjarige Erik. Die doolt rond in een 'hansopje', heeft een 'halsje'. Hij zou, als je niet al snel die leeftijd tegenkwam, ook jonger dan negen kunnen zijn. Hij is ook erg beleefd en braaf (slechts één keer 'koppig') en heeft (maar dat is komisch bedoeld) een blind vertrouwen in wat hem is geleerd en met name Solms' Beknopte Natuurlijke Historie.
Géén Max, zal ik maar zeggen. En zelfs de negentiende-eeuwse Alice stelt driestere vragen.

In de citaten zou al kunnen opvallen dat de verteller een wat archaïsche stijl hanteert. Dat kan eraan liggen dat het verhaal in 1939 is geschreven, maar als ik me de auteur achter de verteller herinner, hanteerde die in zijn radio- en tv-optredens een in mijn jonge oren ook al tamelijk ouderwetse stijl en gebruikte hij met duidelijk genoegen archaïsche woorden.
Erik of het klein insectenboek wemelt van die ouderwetse woorden. Er zijn, geloof ik, mensen die ervan houden, ik vond het wat oubollig.

Ik telde twee ongerijmdheden. Er wordt niet verteld of Erik het boek Schicksal der Gegenwert kreeg van de hommel, wel dat hij het vond (en vast had) - en pagina's later in het hotel bij zich blijkt te hebben. Eerlijk gejat? Dat strookt werkelijk niet met zijn karakter.
En hoe komt het dat de grijze werkmier zich kan afvragen of Erik 'wel een echte Wolleweier' is? Het kán zijn dat-ie dat onthouden heeft omdat Erik de mieren over zijn wedervaren had verteld, maar toch is het wat ongerijmd.

Tot slot over de uitgave: dundruk op grijs papier, uitgegeven met toestemming van Uitgeverij Meulenhoff Boekerij bv en met copyright Erven Godfried Bomans / Meulenhoff Boekerij bv. Hier en daar kruipen insecten en andere beestjes over de pagina's, redelijk toepasselijk mieren bij het mierenhoofdstuk enzovoort. Grappig gedaan, maar wat bescheiden en nog bescheidener is dat ik nergens de naam van de tekenaar kon vinden.
Het boek bevat alle oude voorwoorden van Bomans en een nieuw, lezenswaardig voorwoord door Midas Dekkers. Het werd uitgegeven in het kader van de campagne Nederland leest.

Bomans, Godfried. Erik of het klein insectenboek. 57e druk, CPNB, 2013. ISBN 978 90 5965 2200, 144 p.







Geen opmerkingen:

Een reactie posten